IC
Common Nounafkorting van 'intercity', een trein die tussen grote steden rijdt en minder stopt dan een regionale trein
(IC wordt vaak gebruikt in treinreizen)
Ik neem de IC naar Amsterdam omdat het sneller is.
De IC vertrekt elke tien minuten van het station.
- Simple
De IC is comfortabel en heeft ruime zitplaatsen.
- Compound
De IC is snel, maar de regionale trein stopt vaker.
- Present Tense
Vandaag neem ik de IC naar Rotterdam.
- Past Tense
Gisteren nam ik de IC naar Utrecht.
- Future Tense
Morgen zal ik de IC naar Den Haag nemen.
- Declarative
De IC rijdt op tijd naar zijn bestemming.
- Imperative
Neem de IC als je snel wilt reizen!
- Interrogative
Neem je de IC naar me toe?
- Complex
Hoewel de IC soms druk is, biedt het een snelle verbinding tussen steden.
- Context & Scenario
Met de IC reis ik vaak naar mijn werk in de stad.
afkorting voor 'intensive care', een afdeling in een ziekenhuis voor mensen die zware medische zorg nodig hebben
(de IC in een ziekenhuis)
Hij ligt op de IC na zijn operatie.
De IC is volledig bezet door patiƫnten.
- Complex
Als iemand ernstig ziek is, is het belangrijk dat ze op de IC worden geplaatst.
- Compound
De IC is druk, maar de verpleegkundigen doen hun best.
- Simple
De IC heeft speciale apparatuur voor zware gevallen.
- Present Tense
De arts controleert regelmatig de patiƫnten op de IC.
- Past Tense
Gisteren kwam er een nieuwe patiƫnt op de IC binnen.
- Future Tense
Morgen zal de IC opnieuw worden voorbereid voor nieuwe patiƫnten.
- Declarative
De IC is essentieel voor levensreddende zorg.
- Imperative
Bezoek de IC niet zonder toestemming!
- Interrogative
Is de IC beschikbaar voor nieuwe patiƫnten?
- Context & Scenario
Na zijn ongeluk werd hij naar de IC gebracht voor behandeling.