Aandragen
VerbInfinitief
Ik wil het plan aandragen tijdens de vergadering.
Tegenwoordig deelwoord
De aandragende teamleden hebben goed samengewerkt.
De aandragende persoon is altijd erg behulpzaam.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik draag het voorstel aan.
jij / je, u
Jij draagt een goed idee aan.
wij / we
Wij dragen onze aanbevelingen aan.
Draag je suggestie aan voor het project.
Zij draagt altijd nieuwe ideeën aan.
Verleden tijd
ik
Ik droeg de informatie aan de directie aan.
wij / we
Wij droegen het idee afgelopen week aan.
jij / je, u, hij, zij / ze, het
Hij droeg het plan aan in de vergadering.
Zij droegen hun voorstellen aan het bestuur aan.
Voltooid deelwoord
Het voorstel is al aangedragen door een teamlid.
Aanvoegende wijs
Ik wens dat hij het voorstel aandrage.
Het is belangrijk dat je goede ideeën drage aan.
Gebiedende wijs
Draag jouw ideeën aan in de schoolvergadering.
Draagt aan de discussie met je eigen ervaringen.