Aangeven
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'aangeven' wordt vaak gebruikt in formele contexten of bij het doorgeven van informatie.
Infinitief
Ik heb niets te zeggen, maar ik wil graag iets aangeven.
Tegenwoordig deelwoord
ik, jij / je, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
De docent is de leerlingen iets aan het aangeven.
ik, jij / je, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
De aangevende personen hebben de informatie gegeven.
Tegenwoordige tijd
ik
Als ik aan iets vraag, dan geef ik het aan.
jij / je
Jij geeft de juiste antwoorden aan.
u
U geeft het probleem duidelijk aan.
hij, zij / ze, het
Hij geeft aan dat hij niet kan komen.
wij / we
Wij geven graag feedback aan de studenten.
jullie
Jullie geven altijd goede suggesties aan.
Verleden tijd
ik
Ik gaf het bericht gisteren aan de leraar.
jij / je
Jij gaf de informatie eerder al aan me door.
u
U gaf een uitstekende presentatie aan de klas.
hij
Hij gaf het slechte nieuws aan zijn vrienden door.
zij / ze
Zij gaf haar mening aan in de vergadering.
wij / we
Wij gaven het antwoord in het examen.
jullie
Jullie gaven de goede voorbeelden tijdens de les.
Voltooid deelwoord
Zij heeft de juiste stappen aangegeven.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat jij aangeve wat je nodig hebt.
Het is belangrijk dat hij geve wat hij denkt.
Gebiedende wijs
Geef aan als je hulp nodig hebt.