Aarden
VerbInfinitief
Ik wil aarden in de natuur.
Tegenwoordig deelwoord
De bomen staan aardend in de zon.
De aardende stroom van energie is belangrijk.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik aard in mijn tuin.
jij / je
Jij aarden als je in het park bent.
u
U aardt weer vlug.
hij, zij / ze, het
Hij aardt met de aandacht van de mensen.
wij / we
Wij aarden samen in de klas.
jullie
Jullie aarden met de groep.
Verleden tijd
ik
Ik aardde op de juiste manier.
jij / je
Jij aardde gisteren nog.
u
U aardde heel goed in het verleden.
hij, zij / ze, het
Hij aardde bij het project.
wij / we
Wij aardden samen tijdens het evenement.
jullie
Jullie aardden vroeger goed.
Voltooid deelwoord
De aarde is geaard in het systeem.
Aanvoegende wijs
Moge je aarde in weldadigheid vinden.
Gebiedende wijs
Aard goed met de andere.
Aardt nu met de juiste snelheid.