Afscheiden

Verb
1
Complex
Past Tense
Declarative
Context & Scenario
Synonym
Simple
Present Tense
Interrogative
Context & Scenario
Related Word
Compound
Future Tense
Imperative
Context & Scenario
Idiomatic
Twee vrienden nemen afscheid op een treinstation, één kijkt achterom terwijl de ander in de trein stapt en zwaait.
Emotioneel Afscheid van Vrienden op Treinstation
Twee vrienden nemen afscheid op een treinstation, één kijkt achterom terwijl de ander in de trein stapt en zwaait.
2
Complex
Future Tense
Declarative
Context & Scenario
Synonym
Simple
Past Tense
Interrogative
Context & Scenario
Related Word
Compound
Present Tense
Imperative
Context & Scenario
Idiomatic
Een leraar die vier diverse kinderen in een klaslokaal in twee groepen scheidt voor een project.
Afzonderen in de klas: Groepsindeling door de leraar
Een leraar die vier diverse kinderen in een klaslokaal in twee groepen scheidt voor een project.
3
Complex
Present Tense
Declarative
Context & Scenario
Related Word
Compound
Past Tense
Interrogative
Context & Scenario
Synonym
Simple
Future Tense
Imperative
Context & Scenario
Idiomatic
Abstracte expressie van een kamer met een gedurfde, kleurrijke muur die een gezellige woonkamer scheidt van een eetruimte.
Abstracte kamer met kleurrijke muur voor taal leren
Abstracte expressie van een kamer met een gedurfde, kleurrijke muur die een gezellige woonkamer scheidt van een eetruimte.