Baren
VerbInfinitief
Ik wil baren.
Tegenwoordig deelwoord
De vrouw is barend.
De barende vrouw ziet er moe uit.
Voltooid deelwoord
Zij heeft gebaard.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik baar een kind.
jij / je
Jij baart veel vreugde.
u
U baart zorgen met uw gedrag.
hij
Hij baart een kind.
zij / ze
Zij baart veel liefde.
het
Het baart twijfels.
wij / we
Wij baren een nieuw project.
jullie
Jullie baren veel vragen.
Verleden tijd
ik
Ik baarde in ziekenhuis.
jij / je
Jij baarde een prachtig kind.
u
U baarde een kind.
hij
Hij baarde met veel pijn.
zij / ze
Zij baarde thuis.
het
Het baarde problemen.
wij / we
Wij baarden gisteren.
jullie
Jullie baarden elkaars kinderen.
zij / ze
Zij baarden als groep.
Aanvoegende wijs
Als ik maar bare de tijd om te oefenen.
Gebiedende wijs
Baar die ideeën!
Baart de waarheid!