Beffen

Verb

Infinitief

Tegenwoordig deelwoord

Tegenwoordige tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

Verleden tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

Voltooid deelwoord

Aanvoegende wijs

Gebiedende wijs

Examples

  • Ja, de hond kan beffen, maar niet te veel.

    tegenwoordige tijd, declaratief

  • Ik befte toen ik met mijn vrienden was.

    verleden tijd, declaratief

  • Hij is beffend omdat hij zich verveelt.

    tegenwoordig deelwoord, declaratief