Benauwen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
De nuance van dit werkwoord is dat het vaak een gevoel van druk of benauwdheid aangeeft.
Infinitief
Het is belangrijk om anderen niet te benauwen.
Tegenwoordig deelwoord
De benauwende situatie maakte iedereen nerveus.
De benauwende hitte was moeilijk vol te houden.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik benauw het niet om te praten over mijn gevoelens.
jij / je, u
Jij benauwt me met al deze vragen.
hij, zij / ze, het
Zij benauwt zichzelf door te veel druk te voelen.
wij / we, jullie
Wij benauwen ons soms over de toekomst.
Verleden tijd
ik
Ik benauwde me gisteren over mijn examen.
jij / je, u
Jij benauwde me met al je zorgen.
hij, zij / ze, het
Hij benauwde zich door te veel te denken.
wij / we, jullie
Wij benauwden ons veel tijdens de spannende film.
Voltooid deelwoord
Ik voelde me benauwd na de lange wandeling.
Aanvoegende wijs
Mogen jullie in de toekomst niet benauwe zijn.
Gebiedende wijs
Benauw je niet, alles komt goed!