Bijpraten
VerbVoltooid deelwoord
Wij hebben gisteren bijgekletst en zijn al onze nieuwe plannen bijgepraat.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik praat vaak bij met vrienden via videobellen.
jij / je
Jij praat bij over je ervaringen van de vakantie.
u
U praat bij over de voortgang van het project.
hij, zij / ze, het
Hij praat bij met zijn collega's over de laatste ontwikkelingen.
wij / we
Wij praten altijd bij, dagelijks om 5 uur.
jullie
Jullie praten bij als jullie elkaar zien.
Verleden tijd
ik
Ik bijpraatte met mijn oude klasgenoten op het feest.
jij / je
Jij bijpraatte met je vrienden na de school.
u
U bijpraatte met de buren tijdens het tuinfeest.
hij
Hij bijpraatte over zijn werkweek met zijn broer.
zij / ze
Zij bijpraatte met haar gezin over de vakantie plannen.
wij / we
Wij bijpraatten over de laatste film die we hebben gezien.
jullie
Jullie bijpraatten in de lounge tijdens het evenement.
zij / ze
Zij praatte bij met haar collega over de details van het project.
wij / we
Wij praatten bij toen we elkaar eindelijk weer zagen.
Aanvoegende wijs
Laten we hopen dat hij bijprate met zijn vrienden.
Het zou fijn zijn als je bijprate met ons over de plannen.
Infinitief
Ik moet jou even bijpraten over wat er is gebeurd.
Tegenwoordig deelwoord
Bijpratend met mijn vrienden, voelde ik me direct beter.
De bijpratende groep mensen leek het erg leuk te hebben.
Gebiedende wijs
Praat bij zodra je meer informatie hebt!
Examples
Bijpraten is een leuke manier om met vrienden in contact te blijven.
Infinitief, indicative