Brassen
deVerbInfinitief
Zij wil brassen met een paar vrienden.
Tegenwoordig deelwoord
Hij is brassend aan het koken in de keuken.
Verleden tijd
ik
Ik braste toen ik de kans kreeg om te spelen.
jij / je
Jij braste over je prestaties in de competitie.
hij
Hij braste niet graag over zijn successen.
zij / ze
Zij braste altijd vol trots in haar verhalen.
wij / we
Wij brasten samen de hele middag over onze plannen.
jullie
Jullie brasten over de vakantie die jullie hadden gehad.
u
U braste heel goed in het gesprek dat we hadden.
het
Het braste wat ongemakkelijk, maar het was nodig.
Voltooid deelwoord
Hij heeft gebrast over zijn avonturen.
Gebiedende wijs
Bras je niet zo hard, het is laat!
Brast dat niet zo stil, laat ons horen!
Aanvoegende wijs
Het is belangrijk dat hij brasse over zijn ideeën.