Brillen
deVerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Infinitief
Ik wil leren brillen.
Het is belangrijk om goed te brillen als je iets uitlegt.
Tegenwoordig deelwoord
De brillende persoon gaf een presentatie.
Ze vertelde het verhaal met een brillende glans in haar ogen.
Voltooid deelwoord
Hij heeft al veel gebrild in zijn carrière.
Zij is gegebeld nadat ze een presentatie had gebrild.
Tegenwoordig deelwoord
ik
Ik bril elke dag in mijn lessen.
jij / je, u
Jij brillt heel goed in deze klas.
hij, zij / ze, het
Hij brillt vaak tijdens de les.
wij / we
Wij brillen samen in de presentatie.
jullie
Jullie brillen geweldig tijdens het optreden.
Verleden tijd
ik
Ik brilde gisteren met vrienden.
jij / je, u
Je brilde vorige week in de lokale wedstrijd.
hij, zij / ze, het
Hij brilde met enthousiasme vanmorgen.
wij / we
Wij brilden samen tijdens de voetbalwedstrijd.
jullie
Jullie brilden de hele middag in het park.
Aanvoegende wijs
Brille goed tijdens je presentatie!
Gebiedende wijs
Bril met je ideeën!
Brilt zoals je dat altijd doet!