Brouwen
VerbInfinitief
Wij gaan brouwen vandaag.
Tegenwoordig deelwoord
De brouwer is brouwend in de winkel.
De brouwende mannen zijn druk bezig.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik brouw mijn eigen bier.
jij / je
Jij brouwt het beste bier.
u
U brouwt al jaren bier, toch?
hij
Hij brouwt speciaal bier voor festivals.
zij / ze
Zij brouwt graag in haar vrije tijd.
het
Het brouwt vanavond in de brouwerij.
wij / we
Wij brouwen iedere maand opnieuw.
jullie
Jullie brouwen samen een nieuw biertje.
Verleden tijd
ik
Ik brouwde eerder dit jaar een speciaal bier.
jij / je
Jij brouwde vorig jaar voor het eerst.
u
U brouwde een prachtig bier voor de bruiloft.
hij
Hij brouwde in zijn kelder.
zij / ze
Zij brouwde een nieuwe hoeveelheid bier.
wij / we
Wij brouwden ooit voor een wedstrijd.
jullie
Jullie brouwden samen een jaar geleden.
het
Het brouwde in de grote stad verborgen.
Voltooid deelwoord
Het bier is vandaag gebrouwd en nu verzamelen we het.
Aanvoegende wijs
Als hij maar brouwe zoals het hoort.
Gebiedende wijs
Brouw vandaag iets bijzonders!
Brouwt met aandacht en geduld!