Cirkelen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
cirkelen kan zowel een fysieke als een figuurlijke betekenis hebben, zoals rondjes draaien of het herhalen van iets.
Infinitief
Ik wil leren cirkelen op mijn skateboard.
Tegenwoordig deelwoord
ik, jij / je, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
De vogels zijn cirkelend over het huis aan het vliegen.
ik, jij / je, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Haar cirkelende bewegingen maakten de dans bijzonder.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik cirkel rond de tafel met mijn vrienden.
jij / je
Jij cirkelt altijd om hetzelfde punt.
u
U cirkelt altijd op de juiste momenten.
hij
Hij cirkelt snel om zijn tegenstander.
zij / ze
Zij cirkelt ontspannen rond de vijver.
het
Het vliegtuig cirkelt boven de stad.
wij / we
Wij cirkelen langzaam door het stadion.
jullie
Jullie cirkelen samen om de goal.
Verleden tijd
ik
Ik cirkelde vroeger elke dag in het park.
jij / je
Jij cirkelde toen met veel vrienden.
u
U cirkelde ooit met een groep collega's.
hij
Hij cirkelde enige tijd met zijn skateboard.
zij / ze
Zij cirkelde gisteravond rond de klok.
het
Het cirkelde langzaam in de lucht.
wij / we
Wij cirkelden samen om de tafel.
jullie
Jullie cirkelden in de tuin.
Aanvoegende wijs
ik, jij / je, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Moge hij cirkele in zijn dromen.
Gebiedende wijs
Cirkel rond de tafel en spreek met iedereen.
Cirkelt om de problemen heen.
Voltooid deelwoord
Ik heb veel rondjes gecirkeld op het gras.