Dinkelen

Verb

Infinitief

Tegenwoordig deelwoord

Tegenwoordige tijd

  • ik

  • jij / je, u

  • hij, zij / ze, het

  • wij / we

  • jullie

Verleden tijd

  • ik

  • jij / je, u

  • hij, zij / ze, het

  • wij / we

  • jullie

Gebiedende wijs

Aanvoegende wijs

Voltooid deelwoord

Examples

  • Het is leuk om te dinkelen met vrienden.

    tegenwoordige tijd, indicatief

  • Prachtige herinneringen zijn gemaakt terwijl we dinkelden.

    verleden tijd, indicatief

  • Dinkelend op het pad, voelde ik me gelukkig.

    tegenwoordig deelwoord, indicatief