Familielid
deCommon Nounpersoon die deel uitmaakt van een gezin of bijeenkomst van bloedverwanten
(een bloedverwant of aanverwant)
Mijn moeder heeft vier familielieden.
Ik heb nog nooit een familielid in het buitenland ontmoet.
- Simple
Een bloedverwant kan zowel een neef als een oma zijn.
- Past Tense
Vorige week ontmoette ik een bloedverwant die ik nog nooit had gezien.
- Interrogative
Ben jij een bloedverwant van de gast?
- Complex
De bloedverwanten die op de reünie waren, waren allemaal blij om elkaar weer te zien.
- Future Tense
Volgende maand zal ik een bloedverwant bezoeken die in Amsterdam woont.
- Imperative
Vergeet niet je bloedverwanten uit te nodigen voor het feest!
- Context & Scenario
Op school leren we over bloedverwanten en hun rol in de samenleving.
- Synonym
Mijn neef, een bloedverwant van mij, is ook mijn beste vriend.
- Compound
Mijn broer en zus zijn bloedverwanten, en we komen vaak samen.
- Present Tense
Ik ben een bloedverwant van mijn tante.
- Declarative
Ze zijn bloedverwanten door de familieband.
- Context & Scenario
Een bloedverwant kan je helpen in moeilijke tijden.
- Related Word
Familiebanden maken ons sterker en hechter, vooral met bloedverwanten.
- Context & Scenario
Tijdens het familieweekend verstonden we de waarde van bloedverwanten.
- Idiomatic
Bloed is dikker dan water, dat is waarom ik bij mijn bloedverwanten blijf.
iemand die met je verbonden is door huwelijk of andere relaties
(deze persoon is een aanverwant)
Het is altijd leuk om met je familielid te praten tijdens feesten.
Een familielid kan je soms goed advies geven.
- Simple
Mijn aanverwant is mijn schoonzus.
- Present Tense
Ik heb een aanverwant uit Nederland.
- Declarative
Hij is mijn aanverwant in deze kwestie.
- Context & Scenario
Tijdens de familiebijeenkomst sprak ik met mijn aanverwant over de geschiedenis van onze familie.
- Related Word
Mijn neef, die mijn aanverwant is, helpt me vaak met mijn huiswerk.
- Compound
Mijn aanverwant is mijn schoonzus, en mijn broer is ook aanwezig.
- Future Tense
Volgende week zal ik mijn aanverwant bezoeken.
- Interrogative
Is zij ook een aanverwant van jou?
- Context & Scenario
In school leerde ik over de rol van aanverwandte in de nederzetting.
- Synonym
Mijn verwant is een goede vriend van mijn ouders.
- Complex
De aanverwant die de bruiloft organiseert, is mijn tante.
- Past Tense
Vorig jaar ontmoette ik een aanverwant tijdens een familie-uitje.
- Imperative
Vergeet niet om je aanverwant uit te nodigen voor de verjaardag.
- Context & Scenario
Tijdens het feest ontmoette ik veel aanverwanten die ik nog nooit had gezien.
- Idiomatic
Hij is een aanverwant, maar je moet de boot niet laten overlopen.
een persoon die hoort bij een bepaalde groep of gemeenschap
(bijvoorbeeld binnen een groter geheel zoals een organisatie)
Iedereen was blij dat het familielid kwam naar de reünie.
We maken allemaal deel uit van deze familielid-groep.
- Simple
Hij is het nieuwste lid van onze groep.
- Compound
Zij is lid van de groep, en zij helpt vaak met de organisatie.
- Future Tense
Volgend jaar zal hij lid worden van de muziek groep.
- Imperative
Sluit je aan bij de groep voor de vergadering!
- Context & Scenario
We eten vaak samen als een groep.
- Complex
Een persoon die zich voor deze groep heeft aangemeld, moet de regels volgen.
- Past Tense
Vorige week werd zij lid van de sportgroep.
- Interrogative
Ben jij lid van deze sociale groep?
- Present Tense
Ik ben lid van een boekenclub groep.
- Declarative
Deze groep bestaat uit verschillende nationaliteiten.