Gassen
VerbInfinitief
Ik wil graag gassen met mijn vrienden.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik gas hard op de snelweg.
jij / je
Jij gassen nu niet goed genoeg.
u
U gassen te veel tijdens de vergadering.
hij
Hij gast voor een feestje.
zij / ze
Zij gasten graag in de zomer.
het
Het gas bloed is goed.
wij / we
Wij gasten in het weekend.
jullie
Jullie gasten niet op zondag.
Gebiedende wijs
Gas snel als je wilt winnen!
Gast hier niet te lang!
Aanvoegende wijs
Als ik maar kon gasse zoals jij.
Tegenwoordig deelwoord
Gassend, voel je de snelheid door je lichaam.
De gassende auto maakte veel lawaai.
Verleden tijd
ik
Ik gaste naar het feestje afgelopen vrijdag.
jij / je
Je gasten waren erg leuk.
Voltooid deelwoord
Ik heb niet gegast eerder.