Gemakkelijk

Adjective
1
Simple
Compound
Complex
Present Tense
Future Tense
Declarative
Interrogative
Context & Scenario
Past Tense
Imperative
Simple
Past Tense
Interrogative
Context & Scenario
Idiomatic
Complex
Future Tense
Imperative
Context & Scenario
Synonym
Idiomatic
Compound
Present Tense
Declarative
Context & Scenario
Related Word
Een vrolijk kind dat een eenvoudig recept volgt in een levendige keuken, met kleurrijke ingrediënten om hen heen.
Vrolijke kind in de keuken met een eenvoudig recept
Een vrolijk kind dat een eenvoudig recept volgt in een levendige keuken, met kleurrijke ingrediënten om hen heen.
2
Simple
Compound
Present Tense
Past Tense
Imperative
Interrogative
Simple
Compound
Past Tense
Future Tense
Interrogative
Imperative
Complex
Future Tense
Declarative
Context & Scenario
Complex
Present Tense
Declarative
Context & Scenario
Related Word
Context & Scenario
Synonym
Context & Scenario
Idiomatic
Een gezellige slaapkamer in de stijl van Vincent van Gogh met een uitnodigend bed
Gezellige slaapkamer in Van Gogh-stijl voor ultieme comfort
Een gezellige slaapkamer in de stijl van Vincent van Gogh met een uitnodigend bed
3
Compound
Complex
Present Tense
Future Tense
Declarative
Interrogative
Context & Scenario
Context & Scenario
Synonym
Related Word
Simple
Past Tense
Imperative
Context & Scenario
Idiomatic
Compound
Future Tense
Declarative
Context & Scenario
Idiomatic
Simple
Present Tense
Interrogative
Context & Scenario
Related Word
Complex
Past Tense
Imperative
Context & Scenario
Synonym
Een blije leraar in een klaslokaal, omringd door diverse, lachende studenten die vriendelijk met elkaar converseren.
Vriendelijke en gemakkelijke leraar in gezellige klas
Een blije leraar in een klaslokaal, omringd door diverse, lachende studenten die vriendelijk met elkaar converseren.