Graven
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Infinitief
Ik wil graven in de tuin.
Tegenwoordig deelwoord
De kinderen zijn gravend aan het spelen.
De gravende dieren zochten naar voedsel.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik graaf een gat voor het planten van een boom.
jij / je, u
Jij graaft in de tuin.
wij / we, jullie
Wij graven een put om regenwater op te vangen.
Verleden tijd
ik
Ik groef een groot gat in de tuin.
wij / we
Wij groeven samen in het zand.
Voltooid deelwoord
De put is gegraven door de aannemer.
Aanvoegende wijs
Ik wens dat jij grave naar het verleden.
Gebiedende wijs
jij / je
Graaf die plek op!
u
Graaf de aarde voorzichtig.