Hoeven
VerbAuxiliary Verb
helpen
werkwoord
Noemt een gebrek aan noodzaak.
Infinitief
We hoeven niet te haasten.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik hoef niet te werken vandaag.
jij / je, u
Jij hoeft je geen zorgen te maken.
hij, zij / ze, het
Hij hoeft geen les te volgen.
wij / we, jullie
Wij hoeven niet te wachten.
Verleden tijd
ik, jij / je, hij, zij / ze, het
Ik hoefde niet naar school gegaan.
wij / we, jullie, u
Zij hoefden niet te werken.
Tegenwoordig deelwoord
Hij is hoevend in het park.
De hoevende persoon lijkt gelukkig.
Voltooid deelwoord
Ik heb goed gehoefd heden.
Het is gehoeven om te leren.
Gebiedende wijs
jij / je, u
Hoef de deur niet te sluiten.
jullie
Hoeft niet te bang te zijn.
Aanvoegende wijs
Het is beter dat hij hoeve zakt.
Examples
Hoef je echt niet te komen?
Tegenwoordige tijd, tweede persoon., Indicatief
Je hoeft je niet te schamen.
Tegenwoordige tijd, tweede persoon., Indicatief