Inblikken
VerbInfinitief
We moeten de groenten inblikken voor de winter.
Tegenwoordig deelwoord
De kok is inblikkend en alles gaat perfect.
De inblikkende vaardigheid van de chef is indrukwekkend.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik blik in de pot om te zien wat erin zit.
jij / je
Jij blikken in de doos om iets te vinden.
u
U blikt in de handleiding voor instructies.
hij
Hij blikt in de pot en ziet de groenten.
zij / ze
Zij blikt in de kast en vindt niets.
het
Het blikt in het boek voor antwoorden.
wij / we
Wij blikken in de computer voor meer informatie.
jullie
Jullie blikken in je agenda voor een afspraak.
Verleden tijd
ik
Ik blikte in de doos en vond het oude speelgoed.
jij / je
Jij blikte in het boek en las een paar pagina's.
u
U blikten in de archieven voor informatie.
hij
Hij blikte in de kast en vond niets.
zij / ze
Zij blikten in de applicatie voor hulp.
wij / we
Wij blikten in de post voor belangrijke brieven.
jullie
Jullie blikten in de documenten en vonden een fout.
Voltooid deelwoord
De groenten zijn ingeblikt voor de winter.
Aanvoegende wijs
ik
Ik hoop dat hij blikke in de juiste richting.
jij / je
Als jij inblikke, maak je een goede keuze.
Gebiedende wijs
Blik in de kast voor het spel.
Blikt in het archief voor meer informatie.