Jagt

Verb

Tegenwoordig deelwoord

  • ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie

Examples

  • Hij jagt met zijn vrienden in het park.

    tegenwoordige tijd, indicatief

  • Waarom jagt zij altijd die vogel met haar camera?

    tegenwoordige tijd, indicatief