Kankeren
VerbInfinitief
Ik wil niet kankeren over mijn problemen.
Tegenwoordig deelwoord
Hij is kankerend terwijl hij naar muziek luistert.
De kankerende vrouw op het podium sprak over haar ervaringen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik kanker vaak over het weer.
jij / je
Jij kankert altijd wanneer je moe bent.
u
U kankert over de files in deze stad.
hij, zij / ze, het
Hij kankert elke ochtend over de koffie.
wij / we
Wij kankeren samen over de situatie.
jullie
Jullie kankeren altijd over het huiswerk.
Verleden tijd
ik
Gisteren kankerde ik over mijn werk.
jij / je
Jij kankerde veel over het eten laatst.
u
U kankerde over de slechte service.
hij, zij / ze, het
Zij kankerde over de regels op school.
wij / we
Wij kankerden vaak tijdens de vergadering.
jullie
Jullie kankerden de hele avond over de film.
Voltooid deelwoord
Ik heb gekankerd over de situatie, maar nu is het voorbij.
Aanvoegende wijs
ik
Ik hoop dat je niet te veel kankere.
Gebiedende wijs
Kanker niet zo veel alsjeblieft.
Kankert u alsjeblieft over dit onderwerp niet.