Kerken
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'kerken' wordt gebruikt in religieuze context.
Infinitief
Wij gaan kerken tijdens het weekend.
Tegenwoordig deelwoord
De mensen zijn kerkend in de grote stad.
De kerkende mensen bespraken hun plannen.
Voltooid deelwoord
Zij heeft al gekerkt deze zondag.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik kerk elke zondag.
jij / je
Jij kerkt vaak met vrienden.
u
U kerkt in de lokale parochie.
hij
Hij kerkt in het dorp.
zij / ze
Zij kerkt graag bij haar ouders.
het
Het kerkt niet meer in deze buurt.
wij / we
Wij kerken elke week samen.
jullie
Jullie kerken met de hele familie.
Verleden tijd
ik
Ik kerkte vroeger vaak in deze kerk.
jij / je
Jij kerkte in je jeugd elke zondag.
u
U kerkte laatst met ons mee.
hij
Hij kerkte elke week trouw.
zij / ze
Zij kerkte graag en regelmatig.
het
Het kerkte een tijd geleden in deze stad.
wij / we
Wij kerkten samen als kinderen.
jullie
Jullie kerkten in dezelfde gemeenschap.
zij / ze
Zij kerkten in de grote kathedraal.
Aanvoegende wijs
Als jij maar kerke in het juiste seizoen.
Gebiedende wijs
Kerk elke week bij ons!
Kerkt zoals je wilt!
Examples
Ze kerken vaak in de stad.
tegenwoordige tijd, indicatief
Hij heeft in zijn jeugd gekerkt.
voltooid deelwoord, indicatief
Kerk vandaag niet zo laat!
gebiedende wijs, imperatief
Als ik maar zou kerk tijdens het feest.
aanvoegende wijs, subjunctief