Klissen
VerbInfinitief
Ik wil de kleren klissen.
Tegenwoordig deelwoord
De klissende draad maakt het moeilijk om de kleren te repareren.
Hij heeft de klissende draad tussen zijn vingers vast.
Voltooid deelwoord
Zij heeft de kleren geklist voordat ze ze in de was deed.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik klis de stof met een knoopje.
jij / je
Jij klis de draad goed samen.
u
U klis de zijkant van de tas.
hij
Hij klis de kraag van zijn shirt.
zij / ze
Zij klis de stukken samen.
het
Het klis niet goed.
wij / we
Wij klissen het dossier samen.
jullie
Jullie klissen de bladen van het boek samen.
Verleden tijd
ik
Ik kliste de draden gisteren.
jij / je
Jij kliste het papier voor de klas.
u
U kliste de tas eerder.
hij
Hij kliste de draad zonder problemen.
zij / ze
Zij kliste de lappen mooi aan elkaar.
het
Het kliste niet zoals verwacht.
wij / we
Wij klisten het gisteren.
jullie
Jullie klisten de stukken voor de presentatie.
Gebiedende wijs
Klis de stof goed samen!
Klist de stukken snel!
Aanvoegende wijs
Als ik maar klisse dat alles goed gaat.