Knaap
deCommon Nounjongeman; jonge man of jongen die nog niet volwassen is
(een knaap speelt buiten)
De knaap helpt zijn moeder in de tuin.
Die knaap kan goed voetballen voor zijn leeftijd.
- Complex
De jongeman, die net zijn diploma heeft behaald, is op zoek naar een baan.
- Future Tense
De jongeman zal morgen sporten met zijn vrienden.
- Interrogative
Is die jongeman jouw broer?
- Context & Scenario
In de klas is de jongeman altijd gemotiveerd om te leren.
- Related Word
De jongen staat bekend om zijn vriendelijkheid.
- Compound
De jongeman is actief, maar hij houdt ook van lezen.
- Present Tense
De jongeman fietst naar school.
- Declarative
De jongeman is een goede leerling.
- Context & Scenario
De jongeman gaat elke zaterdag naar de markt.
- Synonym
Die jongeman is slim en nieuwsgierig, dat is mooi om te zien.
- Simple
De jongeman speelt buiten met zijn vrienden.
- Past Tense
De jongeman speelde gisteren in het park.
- Imperative
Wees een verantwoordelijke jongeman!
- Context & Scenario
Op het feest zag ik een jongeman met een mooie gitaar.
- Idiomatic
Die jongeman komt altijd met goede ideeën, hij heeft echt een gouden hoofd.
bedrijfsmatig gebruik om te verwijzen naar een dienaar of een assistent
(de knaap brengt de post)
Hij werkt als knaap in het hotel.
De knaap droeg de zware koffers voor de gasten.
- Simple
De dienaar is verantwoordelijk voor de tuin.
- Complex
De dienaar, die altijd behulpzaam is, zorgt ervoor dat alles op tijd klaar is.
- Compound
De dienaar kiest het beste eten, en de gasten genieten van hun maaltijd.
- Present Tense
De dienaar brengt de boodschappen naar de keuken.
- Past Tense
De dienaar bracht vandaag de post.
- Future Tense
De dienaar zal binnenkort nieuwe taken hebben.
- Declarative
Het is belangrijk dat de dienaar zijn taken goed uitvoert.
- Imperative
Dienaar, zorg ervoor dat alles op tijd klaar is!
- Interrogative
Is de dienaar beschikbaar om te helpen tijdens het diner?
- Context & Scenario
De dienaar komt dagelijks langs om de post af te leveren.
diminutief: een kleiner of jonger exemplaar van een knaap
(het knaapje speelt met zijn vriendjes)
Kijk naar dat knaapje met zijn nieuwe fiets!
De knaapjes renden vrolijk door het park.
- Complex
Het knaapje, dat altijd vrolijk is, speelt graag buiten.
- Compound
Het knaapje is klein, en het speelt met zijn vriendjes.
- Simple
Het knaapje speelt met zijn speelgoed.
- Present Tense
Het knaapje loopt naar de tuin.
- Future Tense
Het knaapje zal morgen naar school gaan.
- Past Tense
Het knaapje liep gisteren naar de winkel.
- Declarative
Het knaapje heeft een schattige stem.
- Interrogative
Speelt het knaapje met zijn vriendjes?
- Imperative
Laat dat knaapje met rust!
- Context & Scenario
Het knaapje eet een lekkere koek.
- Context & Scenario
In de klas werken de knaapjes samen aan een project.
- Context & Scenario
Tijdens het feest dansten de knaapjes vrolijk in de woonkamer.
- Synonym
Dat jongetje, dat ook een knaapje is, speelt geweldig.
- Related Word
De kleintjes in de speeltuin hadden veel plezier.
- Idiomatic
Het knaapje is nog maar een klein broekie.