Kramen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Dit werkwoord wordt vaak gebruikt in de betekenis van het verzorgen of ondersteunen van een baby.
Infinitief
Ik wil graag kramen als ik groter ben.
Tegenwoordig deelwoord
De baby is kramend op de vloer.
De kramende baby lacht naar zijn moeder.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik kraam de baby in mijn armen.
jij / je, u
Jij kraamt de baby met veel liefde.
wij / we, jullie
Wij kramen samen de baby in de winkel.
Verleden tijd
ik
Ik kraamde een mooi verhaal over de baby.
wij / we
Wij kraamden gisteren over onze ervaringen.
Voltooid deelwoord
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Ik heb de baby gekraamd voor de fotoshoot.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat jij krame met liefde.
Gebiedende wijs
Kraam de baby zachtjes!
Kraamt de doek voor de baby.