Lullen
VerbInfinitief
Ik leer om te lullen tijdens een gesprek.
Tegenwoordig deelwoord
Zij is lullend met haar vrienden in het park.
De lullende geluiden waren niet te negeren.
Voltooid deelwoord
Hij heeft veel geluld over dat onderwerp.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik lul meestal niet als het serieus is.
jij / je
Jij lult altijd tijdens de les.
u
U lult veel over uw ervaringen.
hij
Hij lult graag over zijn hobby's.
zij / ze
Zij lult onophoudelijk over haar weekend.
het
Het lult niet zo makkelijk als het lijkt.
wij / we
Wij lullen vaak over voetbal.
jullie
Jullie lullen te veel in de klas.
Verleden tijd
ik
Ik lulde gisteren met mijn vrienden.
jij / je
Jij lulde ook veel tijdens het feest.
u
U lulde interessant tijdens de discussie.
hij
Hij lulde over zijn avonturen.
zij / ze
Zij lulden de hele avond.
het
Het lulde niet zoals verwacht.
wij / we
Wij lulden zonder enige schroom.
jullie
Jullie lulden ook veel die dag.
Aanvoegende wijs
Als ik maar kan lullen zoals jij!
Gebiedende wijs
Lul niet zo hard!
Lult een beetje rustiger, alsjeblieft!