Luwen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Indicates a gentle or moderated expression.
Infinitief
Ik wil graag luwen.
Tegenwoordig deelwoord
Hij is luwend met zijn woorden.
De luwende wind voelde prettig aan.
Verleden tijd
ik
Ik luwde gisteren met mijn woorden.
jij / je, u
Jij luwde onder druk.
hij, zij / ze, het
Hij luwde voorzichtig.
wij / we, jullie
Wij luwden samen tijdens het gesprek.
Voltooid deelwoord
Zij heeft geluwd om een oplossing te vinden.
Aanvoegende wijs
Ik wens dat hij luwe wat hij zegt.
Gebiedende wijs
Luw de discussie alstublieft.
Luwt alsjeblieft voordat je spreekt.