Netwerken
hetVerbInfinitief
Ik leer graag om te netwerken tijdens evenementen.
Tegenwoordig deelwoord
Hij is netwerkend op het seminar.
De netwerkende mensen maken vaak nieuwe contacten.
Voltooid deelwoord
Zij heeft veel genetwerkt tijdens haar stage.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik netwerk elke week op de borrels.
jij / je
Jij netwerkt goed met andere professionals.
u
U netwerkt vaak op conferenties.
hij
Hij netwerkt verder in de industrie.
zij / ze
Zij netwerkt elke vrijdag.
het
Het netwerk netwerkt nu online.
wij / we
Wij netwerken samen met andere leden.
jullie
Jullie netwerken al een jaar.
Verleden tijd
ik
Ik netwerkte gisteren op het evenement.
jij / je
Jij netwerkte vorig jaar succesvol.
u
U netwerkte vorige week met belangrijke gasten.
hij
Hij netwerkte met bekende ondernemers.
zij / ze
Zij netwerkte druk met haar collega's.
het
Het evenement netwerkte goed voor de deelnemers.
wij / we
Wij netwerkten vorig jaar veel.
jullie
Jullie netwerkten ook tijdens het eerdere congres.
Aanvoegende wijs
Netwerke meer om succesvol te zijn.
Gebiedende wijs
Netwerk met meer mensen.
Netwerkt effectief tijdens de bijeenkomst!