Ontsteken
VerbInfinitief
Ik wil leren hoe ik kaarsen kan ontsteken.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik ontsteek de verwarming als het koud is.
jij / je
Jij ontsteekt het vuur met een lucifer.
u
U ontsteekt het haardvuur voor de gasten.
hij
Hij ontsteekt de kerstboom met lichtjes.
zij / ze
Zij ontsteekt de fakkel tijdens de ceremonie.
het
Het apparaat ontsteekt automatisch.
wij / we
Wij ontsteken de kaarsen voor de maaltijd.
jullie
Jullie ontsteken het vuur in de campingtent.
Verleden tijd
ik
Vanochtend ontstak ik de haard.
jij / je
Gisteren ontstak jij het licht op het terrein.
u
Vorige week ontstak u het vuur voor de barbecue.
hij
Hij ontstak de fakkel voor het evenement.
zij / ze
Zij ontstak de lichten op het podium.
wij / we
Wij ontstaken de kaarsen voor een speciale gelegenheid.
jullie
Jullie ontstaken de lampen tijdens de donkere dagen.
Voltooid deelwoord
De kaarsen zijn inmiddels ontstoken voor de viering.
Tegenwoordig deelwoord
De ontstekende vlammen zijn goed zichtbaar.
Het ontstekende vuur was snel gedoofd.
Gebiedende wijs
Ontsteek de kaars als het donker wordt.
Ontsteekt u de lichten voor de ceremonie, alstublieft.
Aanvoegende wijs
Moge het vuur ontsteke in onze harten.