Opdoen
VerbVerleden tijd
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het
Ik deed op 5 juni een belangrijke ontdekking.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij deden op de bijeenkomst grote ideeën op.
Hij opdeed voor de klas zijn ervaringen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik doe op een eenvoudige manier goede ervaringen op.
jij / je
Jij doet op jouw stage veel nieuwe kennis op.
u
U doet op deze cursus nuttige vaardigheden op.
hij, zij / ze, het
Zij doet op haar werk veel ervaring op.
wij / we
Wij doen op deze manier interessante inzichten op.
jullie
Jullie doen op deze training veel kennis op.
Examples
Ik heb nieuwe ideeën opgedaan tijdens de workshop en die wil ik toepassen in mijn project.
voltooid deelwoord, neutraal
Door het lezen van boeken doe ik nieuwe kennis op die mij helpt in mijn studie.
tegenwoordige tijd, neutraal