Papegaaien
VerbInfinitief
Het is leuk om papegaaien na te doen.
Tegenwoordig deelwoord
De kinderen zijn papegaaiend achter de leraar aan gelopen.
De papegaaiende vogel maakte iedereen aan het lachen.
Voltooid deelwoord
Hij heeft de tekst gepapegaaid tijdens de les.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik papegaai soms als ik alleen ben.
jij / je, u
Jij papegaait als een echte vogel.
hij, zij / ze, het
Zij papegaait met de anderen.
wij / we
Wij papegaaiën graag in ons vrijetijd.
jullie
Jullie papegaaiën samen in de pauze.
Verleden tijd
ik
Ik papegaaide als kind vaak.
jij / je, u
Jij papegaaide regelmatig tijdens de lessen.
hij, zij / ze, het
Hij papegaaide de hele tijd.
wij / we
Wij papegaaiden samen in de klas.
jullie
Jullie papegaaiden als kinderen veel.
Aanvoegende wijs
Moge jij altijd blij blijven en papegaaie!
Gebiedende wijs
Papegaai goed na!
Papegaait dit geluid!
Examples
Papegaaien wordt vaak gedaan als een vorm van imitatie.
tegenwoordige tijd, neutraal
Ze heeft het gesprek gewoon gepapegaaid zonder het te begrijpen.
voltooid deelwoord, neutraal
Ik papegaai graag met mijn vrienden.
tegenwoordige tijd, neutraal
In de zomer papegaaiden we veel op het terras.
verleden tijd, neutraal