Pennen
VerbInfinitief
Ik ga pennen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik pen een brief.
jij / je
Jij pen een verhaal.
u
U pent alles netjes op.
hij, zij / ze, het
Hij pent in zijn agenda.
wij / we
Wij pennen onze ideeën op een rij.
jullie
Jullie pennen goed samen.
zij / ze
Zij pennen de notulen.
Verleden tijd
ik
Ik pende een verslag gisteren.
jij / je
Jij pende de antwoorden vorig jaar.
u
U pendde het document eerder.
hij, zij / ze, het
Hij pende zijn mening.
wij / we
Wij penden lange brieven.
jullie
Jullie penden het verhaal niet goed.
zij / ze
Zij penden hun gedachten op papier.
Voltooid deelwoord
Ik heb een boek gepend.
Tegenwoordig deelwoord
Pennend aan tafel, denk ik na.
De pennende student is geconcentreerd.
Aanvoegende wijs
Laat hij maar penne wat hij voelt.
Gebiedende wijs
Pen snel je ideeën op!
Pent het keerpunt op!