Pijnen
VerbInfinitief
Ik wil niet pijnen aan het einde van de dag.
Tegenwoordig deelwoord
De pijnend gevoel in mijn rug houdt me wakker.
De pijnende spieren maken het moeilijk om te bewegen.
Voltooid deelwoord
Ik heb de afgelopen weken veel gepijnd door de hoofd pijn.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik pijn in mijn arm.
jij / je, u
Jij pijn in je knie tijdens het sporten.
hij, zij / ze, het
Het pijnt echt als ik dit doe.
wij / we
Wij pijnen soms als we teveel zitten.
jullie
Jullie pijnen ook als je deze oefening te veel doet.
Verleden tijd
ik
Gisteren pijnde mijn hoofd heel erg.
jij / je, u
Jij pijnde ook na de lange rit.
hij, zij / ze, het
Zij pijnde de hele dag door de kou.
wij / we
Wij pijnden na de zware training.
jullie
Jullie pijnden tijdens de marathon.
Aanvoegende wijs
Als het pijn doet, pijne niet.
Gebiedende wijs
Pijn het niet te veel, neem een pauze!