Pozen
VerbInfinitief
Ik wil leren pozen voor de camera.
Tegenwoordig deelwoord
Ik zie de kinderen pozend in de tuin.
Hij is pozende op het podium.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik poos regelmatig om te ontspannen.
jij / je, u
Jij poost altijd interessante foto's.
wij / we, jullie, zij / ze, hij, het
Zij pozen voor de camera.
Verleden tijd
ik
Ik poosde vroeger altijd voor de klas.
jij / je, u
Jij poosde als kind vaak in het park.
hij, zij / ze, het
Hij poosde in de zomermaanden.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij poosden samen bij het strand.
Voltooid deelwoord
Ik heb gepoosd voor mijn vrienden.
Aanvoegende wijs
Het is belangrijk dat je poze voor de foto.
Gebiedende wijs
Poos nu voor het schilderij!
Poost niet te lang en kijk naar de camera!