Reiken
VerbInfinitief
Ik wil naar de sterren reiken.
Tegenwoordig deelwoord
Zij is reikend naar haar doel.
De reikende hand vraagt om hulp.
Voltooid deelwoord
Hij heeft de prijs gereikt aan de winnaar.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik reik naar de lucht.
jij / je
Jij reikt naar de hoogste top.
u
U reikt naar een betere toekomst.
hij
Hij reikt naar het geluk.
zij / ze
Zij reikt naar de sterren.
het
Het reikt voorbij de horizon.
wij / we
Wij reiken samen naar meer kennis.
jullie
Jullie reiken naar de overwinning.
Verleden tijd
ik
Ik reikte naar de boom in mijn jeugd.
jij / je
Jij reikte vroeger naar de sterren.
u
U reikte naar uw dromen toen u jong was.
hij
Hij reikte naar de bal tijdens het spel.
zij / ze
Zij reikte naar de zon met haar hand.
het
Het reikte naar de hemel.
wij / we
Wij reikten naar de openlucht.
jullie
Jullie reikten naar de medaille.
Gebiedende wijs
Reik naar de horizon!
Reikt naar elkaar!
Aanvoegende wijs
Moge hij reike naar de sterren.
Examples
Hij heeft de prijs gereikt aan de winnaar.
voltooid deelwoord, indicatief
Jij reikt naar de hoogste top.
tegenwoordige tijd, indicatief
Reik naar de horizon!
gebiedende wijs, imperatief
Moge hij reike naar de sterren.
aanvoegende wijs, wens
Ik reikte naar de boom in mijn jeugd.
verleden tijd, indicatief