Rijten
VerbInfinitief
Ik wil rijten leren. Het is een belangrijk werkwoord in het Nederlands.
Tegenwoordig deelwoord
De student is rijtend bezig met zijn werk.
Het rijtende boekje trekt veel aandacht.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik rijt de bladeren van de plant.
jij / je, u
Jij rijt de stof met een scherpe schaar.
hij, zij / ze, het
Hij rijt het papier voorzichtig.
wij / we, jullie
Wij rijten het hout in stukken.
Verleden tijd
ik
Ik reet de koffer open.
jij / je, u
Jij reet de dozen uit elkaar.
hij, zij / ze, het
Hij reet het oude papier in stukken.
wij / we, jullie
Wij reten de wedstrijd om ons te kwalificeren.
Voltooid deelwoord
De stof is gereten voor het project.
Gebiedende wijs
Rijt de film op tijd af!
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij rijte wat hij beloofd heeft.