Rissen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
action involving ripping or tearing
Infinitief
Ik wil rissen met jou tijdens de les.
Tegenwoordig deelwoord
Zij is rissend bezig met haar schetsen.
De rissende artiest maakte indruk.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik ris de krant elke ochtend.
jij / je
Jij ris elke week in het park.
u
U ris vaak voor de groep.
hij
Hij rist de url op zijn telefoon.
zij / ze
Zij rist dezelfde foto elke keer.
het
Het ristit altijd met de verkeerde informatie.
wij / we
Wij rissen samen in de studio.
jullie
Jullie rissen vaak met plezier.
Verleden tijd
ik
Ik riste de deadline gemist.
jij / je
Jij riste het project eerder inleveren.
u
U riste de tijd overschrijden.
hij
Hij risten het boek zonder het te begrijpen.
zij / ze
Zij risten de informatie al eerder.
Voltooid deelwoord
Hij heeft gerist wat nodig was.
Gebiedende wijs
Ris nu de talrijke opties.
Rist die pagina niet opnieuw.
Aanvoegende wijs
Als hij risse het goed, zal het helpen.