Romen
VerbInfinitief
Ik hou ervan om te romen in mijn vrije tijd.
Tegenwoordig deelwoord
Romend vond ik nieuwe ideeën voor mijn boek.
Een romende schrijver trekt vaak aandacht in een café.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik room altijd de melk voordat ik koffie zet.
jij / je
Jij roomt de vulling perfect voor de taart.
u
U roomt dit gerecht heel goed, complimenten!
hij
Hij roomt de aardbeien met veel liefde.
zij / ze
Zij roomt de cake altijd heel luchtig.
het
Het roomt ook goed met dit recept.
wij / we
Wij roomen graag samen in de keuken.
jullie
Jullie roomt de _ijs_ goed in deze zomer.
Verleden tijd
ik
Ik roomde de vulling gisteren voor de koekjes.
jij / je
Jij roomde de cake vorig jaar voor je verjaardag.
u
U roomde het dessert met zorg tijdens het feest.
hij
Hij roomde gisteren de slagroom voor de koffie.
zij / ze
Zij roomde de chocoladetaart met veel geduld.
het
Het roomde perfect in de zomerzon.
wij / we
Wij roomden samen de hele middag.
jullie
Jullie roomden de room voor het feest gisteren.
Voltooid deelwoord
Ik heb de uien geroomd voor het gerecht.
Aanvoegende wijs
Moge je altijd kunnen romen zoals je wilt!
Gebiedende wijs
Room de taart netjes voor de gasten!
Roomt de room en voeg het toe!