Ruien
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Dit werkwoord heeft verschillende vormen afhankelijk van het onderwerp.
Voltooid deelwoord
De bladeren zijn geruid door de wind.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik rui de bladeren in de tuin.
jij / je
Jij ruien vaak als het waait.
u
U ruit de schaduw van de bomen.
hij
Hij ruit de bladeren niet.
zij / ze
Zij ruien altijd voor de herfst.
het
Het ruit het gras in de tuin.
wij / we
Wij ruien samen elke zaterdag.
jullie
Jullie ruien meestal in de lente.
Gebiedende wijs
Rui de bladeren vandaag nog!
Ruit de tuin nu!
Verleden tijd
ik
Ik ruide de bladeren afgelopen zomer.
jij / je
Jij ruiden altijd samen met mij.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat jullie ruie volgend jaar.
Infinitief
We moeten ruien voordat het te laat is.
Tegenwoordig deelwoord
Met ruiend haar liep ze door het park.
De ruiende bomen zijn mooi in de herfst.