Sijpelen

De ruwe olie sijpelend uit de leidingen.

Het water is sijpelend langs de muur gegaan.

De informatie is gesijpeld naar de pers.

ik

Ik sijpel langzaam door de tuin.

jij / je, u

Jij sijpelt water in de plantengieter.

hij, zij / ze, het

Hij sijpelt sap uit de vrucht.

wij / we

Wij sijpelen de verf op het doek.

jullie

Jullie sijpelen olie in de pan.

ik

Ik sijpelde melk in mijn koffie.

jij / je, u

Jij sijpelde het water in de emmer.

hij, zij / ze, het

Zij sijpelde de saus over het vlees.

wij / we

Wij sijpelden de informatie naar de leerlingen.

jullie

Jullie sijpelden plezier in de activiteit.

zij / ze

Zij sijpelden geheimen naar elkaar.

Hopelijk sijpele de informatie snel binnen.

jij / je

Sijpel voorzichtig met de verf!

u

Sijpelt u de siroop op het ijs alstublieft?