Sinteren
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Dit werkwoord beschrijft een proces waarbij materie wordt verhoogd tot een temperatuur die voldoende is om te binden.
Infinitief
Ik wil leren sinteren.
Tegenwoordig deelwoord
De kunstenaar is sinterend aan zijn nieuwe werk.
De sinterende leerlingen waren zeer geconcentreerd.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik sinter met veel plezier.
jij / je
Jij sintert heel goed.
u
U sintert met veel geduld.
hij
Hij sintert elke week.
zij / ze
Zij sintert mooi.
het
Het sintert nu weer.
wij / we
Wij sinteren vaak samen.
jullie
Jullie sinteren op een creatieve manier.
Verleden tijd
ik
Ik sinterde vorig jaar voor het eerst.
jij / je
Jij sinterde gisteren.
u
U sinterde vorig weekend.
hij
Hij sinterde met veel moeite.
zij / ze
Zij sinterde kort geleden.
het
Het sinterde mooi vroeger.
wij / we
Wij sinterden samen tot laat.
jullie
Jullie sinterden veel vroeger.
Voltooid deelwoord
De klei is gesinterd in de oven.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat je sintere.
Gebiedende wijs
Sinter nu met aandacht.
Sintert goed, alsjeblieft.