Sleutelen

Verb

Infinitief

Tegenwoordig deelwoord

Voltooid deelwoord

Tegenwoordige tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

  • het

  • wij / we

  • jullie

Verleden tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

  • wij / we

  • jullie

  • zij / ze

Gebiedende wijs

Aanvoegende wijs

Examples

  • Sleutelen is mijn favoriete hobby.

    infinitief, indicatief

  • De monteur is sleutelend bezig met het repareren van de auto.

    tegenwoordig deelwoord, indicatief

  • Ik heb de motor al eens gesleuteld.

    voltooid deelwoord, indicatief

  • Ik sleutel graag aan deze apparaten.

    tegenwoordige tijd, indicatief

  • Zij sleutelde aan haar fiets en maakte hem weer nieuw.

    verleden tijd, indicatief

  • Sleutel aan de lamp als die niet werkt!

    gebiedende wijs, imperatief

  • Als het nodig is, sleutele ik het zelf.

    aanvoegende wijs, subjunctief