Spijen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'spijen' betekent 'spijt hebben' of 'bezwaren'.
Infinitief
Ik vind het leuk om te spijen.
Tegenwoordig deelwoord
De kinderen zijn spijend bezig met hun spel.
De spijende mensen in de tuin zijn een vrolijk gezicht.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik spij nu voor het eerst.
jij / je, u
Jij spijt voor je daden.
hij, zij / ze, het
Hij spijt het steeds meer.
wij / we
Wij spijen vaak als we samen zijn.
jullie
Jullie spijen met elkaar over de activiteiten.
Verleden tijd
ik
Ik spijde erg over wat er gebeurde.
jij / je, u
Jij spijde voor de schade die je had veroorzaakt.
hij, zij / ze, het
Hij spijde over zijn fouten in het verleden.
wij / we
Wij spijden over de keuzes die we maakten.
jullie
Jullie spijden over de verloren tijd.
Voltooid deelwoord
Ik heb gespijd over mijn beslissingen.
Aanvoegende wijs
Als jij spije, zou alles beter zijn.
Gebiedende wijs
Spij voorzichtig met het maken van keuzes!
Spijt dit niet.