Talen
VerbAuxiliary Verb
hebben
regelmatig
Het werkwoord 'talen' betekent meestal 'vertaal' maar kan ook gebruikt worden om het fluently spreken van meerdere talen aan te duiden.
Infinitief
Ik wil graag talen leren.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik taal Duits en Engels.
jij / je
Jij taalt vaak in het Frans.
u
U taalt heel goed.
hij, zij / ze, het
Hij taalt twee verschillende talen.
wij / we
Wij talen met elkaar.
jullie
Jullie talen heel rustig.
zij / ze
Zij talen tijdens de les.
Verleden tijd
ik
Ik taalde vorig jaar Frans.
jij / je
Jij taalde vroeger veel.
u
U taalde over uw ervaringen.
hij, zij / ze, het
Hij taalde met zijn vrienden.
wij / we
Wij taalden in de klas.
jullie
Jullie taalden over de vakantie.
zij / ze
Zij taalden in de online les.
Voltooid deelwoord
Ze heeft al veel talen getaald.
Tegenwoordig deelwoord
De talende kinderen waren enthousiast.
De talende mensen begrepen elkaar goed.
Aanvoegende wijs
Moge hij talen tale!
Gebiedende wijs
Taal met de gasten!
Taalt even duidelijk!