Vaststellen

Verb

Verleden tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

  • wij / we

  • jullie

Tegenwoordige tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

  • wij / we

  • jullie

Aanvoegende wijs

Gebiedende wijs

Voltooid deelwoord

Infinitief

Tegenwoordig deelwoord

Examples

  • Ik stel vast dat de informatie niet klopt.

    tegenwoordige tijd, aankondiging

  • Zij heeft vastgesteld dat zij meer tijd nodig heeft.

    voltooid deelwoord, verklaring

  • Stel vast of je alles hebt voor de presentatie.

    gebiedende wijs, opdracht