Vergemakkelijken

Verb

Infinitief

Tegenwoordig deelwoord

Tegenwoordige tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

  • het

  • wij / we

  • jullie

Verleden tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

  • het

  • wij / we

  • jullie

Voltooid deelwoord

Gebiedende wijs

Aanvoegende wijs

Examples

  • Dit gereedschap vergemakkelijkt het werk in de tuin.

    tegenwoordige tijd, indicatief

  • Ik wil dat je de taak vergemakkelijkt voor je collega's.

    gebiedende wijs, imperatief

  • De instructies zijn vergemakkelijkt door duidelijke voorbeelden.

    voltooid deelwoord, indicatief