Vloeken
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'vloeken' wordt vaak gebruikt om frustratie of woede uit te drukken.
Infinitief
Ik hou niet van vloeken.
Tegenwoordig deelwoord
Hij was vloekend in de auto.
De vloekende man gaf zijn mening.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik vloek wanneer ik pijn heb.
jij / je
Jij vloekt altijd als je verliest.
u
U vloekt vaak in deze situatie.
hij
Hij vloekt als het verkeer vaststaat.
zij / ze
Zij vloekt soms in het bijzijn van kinderen.
het
Het vloekt als de kleding niet past.
wij / we
Wij vloeken als we ons de weg niet kunnen herinneren.
jullie
Jullie vloeken altijd tijdens een sportwedstrijd.
Verleden tijd
ik
Ik vloekte gisteren toen ik viel.
jij / je
Jij vloekte vroeger altijd in de klas.
u
U vloekte laatst tijdens de presentatie.
hij
Hij vloekte toen het verkeerde nummer speelde.
zij / ze
Zij vloekte altijd als ze verloren had.
wij / we
Wij vloekten samen toen we het nieuws hoorden.
jullie
Jullie vloekten elke keer bij dat spel.
zij / ze
Zij vloekten vaak wanneer zij gefrustreerd waren.
Voltooid deelwoord
Hij heeft gevloekt tijdens de wedstrijd.
Gebiedende wijs
Vloek niet in het openbaar!
Vloekt niet alsjeblieft!
Aanvoegende wijs
Als hij alleen was, vloeke hij niet.