Vrolijk

Adjective
1
Compound
Past Tense
Imperative
Complex
Present Tense
Declarative
Context & Scenario
Simple
Future Tense
Interrogative
Een jonge vrouw danst vrolijk in het midden van een feest, omringd door lachende vrienden, met kinderen die op de achtergrond cadeaus openen.
Vrolijke Feestscene met Dansende Vrouw
Een jonge vrouw danst vrolijk in het midden van een feest, omringd door lachende vrienden, met kinderen die op de achtergrond cadeaus openen.
2
Simple
Past Tense
Interrogative
Context & Scenario
Idiomatic
Compound
Future Tense
Imperative
Context & Scenario
Related Word
Complex
Present Tense
Declarative
Context & Scenario
Synonym
Complex
Present Tense
Interrogative
Context & Scenario
Idiomatic
Compound
Future Tense
Imperative
Synonym
Simple
Past Tense
Context & Scenario
Context & Scenario
Related Word
Een groep vrolijke mensen danst en lacht in een zonovergoten weide vol wilde bloemen, met een schitterende blauwe lucht op de achtergrond.
Vrolijke mensen dansen in een zonovergoten weide
Een groep vrolijke mensen danst en lacht in een zonovergoten weide vol wilde bloemen, met een schitterende blauwe lucht op de achtergrond.
3
Simple
Past Tense
Imperative
Synonym
Complex
Compound
Present Tense
Declarative
Context & Scenario
Context & Scenario
Future Tense
Interrogative
Context & Scenario
Related Word
Idiomatic
Simple
Present Tense
Interrogative
Compound
Past Tense
Future Tense
Context & Scenario
Complex
Declarative
Imperative
Een kleurrijke winterse tafereel met vrienden die samen aan een gedekte tafel zitten, versierd met feestelijke decoraties, terwijl sneeuwvlokken vallen.
Vrolijke winterse bijeenkomst met vrienden
Een kleurrijke winterse tafereel met vrienden die samen aan een gedekte tafel zitten, versierd met feestelijke decoraties, terwijl sneeuwvlokken vallen.