Wiegen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'wiegen' heeft de connotatie van zacht, wiegende bewegingen, vaak gebruikt in de context van het in slaap krijgen van een kind.
Infinitief
Ik wil leren hoe ik een baby kan wiegen.
Tegenwoordig deelwoord
De moeder is wiegend met haar baby.
De wiegende beweging helpt de baby in slaap vallen.
Voltooid deelwoord
De baby is al gewiegd door zijn moeder.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik wieg de baby in mijn armen.
jij / je, u
Jij wiegt de slaperige kitten.
hij, zij / ze, het
Hij wiegt de pop alsof het een echte baby is.
wij / we
Wij wiegen de kinderen samen in de schommel.
jullie
Jullie wiegen de peuters heel goed.
Verleden tijd
ik
Ik wiegde de baby tot hij in slaap viel.
jij / je, u
Jij wiegde het kindje met veel liefde.
hij, zij / ze, het
Zij wiegde de pop elke avond voor het slapen gaan.
wij / we
Wij wiegden de kinderen tijdens het zingen.
jullie
Jullie wiegden de baby's zachtjes in hun bedjes.
Aanvoegende wijs
Laat hem maar wiege tot hij slaapt.
Gebiedende wijs
Wieg de baby zachtjes om hem te kalmeren.
Wiegt gelijk! De baby is aan het huilen.